In 1802 besloot Napoleon Bonaparte het probleem van de slechte drinkwatervoorziening in Parijs op te lossen. Jean-Antoine Chaptal, de prefect van de stad, stelde voor om een project uit de 16e eeuw nieuw leven in te blazen om de Ourcq (die ongeveer honderd kilometer ten noordoosten van Parijs ontspringt) af te tappen. Het kanaal werd relatief snel gegraven dankzij het geld dat werd verdiend met een nieuwe belasting op wijn tussen 1802 en 1825. De gouden eeuw van het kanaal was van de 19e tot halverwege de 20e eeuw, toen het verkeer erg druk was (niet alleen drinkwater voor de stad, maar ook goederen, voorraden en bouwmaterialen). Vandaag de dag is het Canal Saint Martin 363 dagen per jaar geopend en is het een populaire plek voor Parijzenaars om te wandelen (of zelfs te picknicken) langs de oevers, die nu op de monumentenlijst staan.